top of page
Bert Fraussen

Het gesprek met de buitenwereld is een vak

“Oe, daar ligt misschien nog wel iets waar we onszelf meer moeten gunnen om het ook echt te zien als een vak: dat gesprek met de buitenwereld.”


Met het oog op verbindend leiderschap, in het bijzonder de uitdagingen die gepaard gaan met het opbouwen en onderhouden van relaties met de buitenwereld, presenteert het onderzoeksrapport Visie op publiek leiderschap van het LLC een interessante paradox die ook treffend gevat wordt in bovenstaand citaat. Enerzijds groeit bij beleidsmakers het besef dat duurzame en strategische verbindingen met allerhande actoren en organisaties uit de buitenwereld - burgers, maar net zo goed bedrijven, brancheorganisaties en NGOs - cruciaal zijn om expertise en draagvlak te verwerven. Anderzijds blijven investeringen om deze processen deskundig en structureel aan te pakken beperkt, waardoor medewerkers verantwoordelijk voor externe samenwerking en relatiebeheer vaak de noodzakelijke kennis, ruimte en autonomie ontberen.


Dit is vreemd en verontrustend. Leiderschap naar buiten vereist het maken van cruciale keuzes, met belangrijke implicaties op korte en langetermijn. Medewerkers die hiervoor verantwoordelijkheid dragen, moeten immers antwoorden geven op (minstens) drie cruciale vragen.


Ten eerste de vraag wie als een relevante gesprekspartner wordt beschouwd. Regelmatig geldt hier het principe “onbekend maakt onbemind”, en vloeien contacten eerder voort uit routine dan vanuit weloverwogen strategische motieven. Bestaande relaties worden hierbij bestendigd, met als resultaat dat veel gesprekken plaatsvinden tussen bekenden en gelijkgezinden.


Vervolgens de vraag waarom beleidsmakers het gesprek met deze actoren aangaan. Is er behoefte aan expertise, of het aftasten van draagvlak? Zijn dit organisaties die via hun deskundigheid, creativiteit, ervaring of achterban kunnen bijdrage aan structurele en toekomstgerichte beleidsoplossingen? Of liggen ze (mede) aan de basis van het huidig beleid, en is hun denkkader hierdoor eerder gericht op de status quo en incrementele beleidsveranderingen?


Het antwoord op de vragen “wie” en “waarom” zou vervolgens richting moeten geven aan het antwoord op de derde vraag: hoe wordt dit overleg georganiseerd, via welke tools of samenwerkingsvorm? Hier beschikt de overheid over een steeds groter wordende toolbox, van internetconsultaties en adviesraden tot ronde tafels en co-creatie trajecten, die beleidsmakers echter zelden doelbewust inzetten. Het is bijvoorbeeld voor discussie vatbaar of internetconsultaties effectief leiden tot een meer gelijk speelveld en een grotere diversiteit aan betrokken maatschappelijke actoren.


De antwoorden op deze drie vragen, en de afwegingen die daarbij gemaakt moeten worden, zijn vanuit democratisch en bestuurlijk oogpunt fundamenteel. Laten we de “misschien” uit bovenstaand citaat dus maar achterwege laten in de toekomst. Het structureel verbeteren van gesprekken met de buitenwereld vereist investeringen, tijd en deskundigheid. Dit vraagt om een herwaardering en professionalisering van medewerkers die verantwoordelijk zijn voor het opbouwen en onderhouden van deze relaties, en leidinggevend die hen zowel autonomie als ondersteuning bieden.


Deze column verscheen eerder als expert bijdrage in het essay "Anders kijken naar Publiek Leiderschap", een rapport van het Leiden Leadership Centre (Groeneveld, Kuipers en Van der Voet, 2022) in opdracht van Bureau Algemene Bestuursdienst in het kader van het traject Visie op Leiderschap.




Comments


bottom of page